Meer of minder dan 2000 jaar hebben de astrologen met succes feiten bestudeerd die in strijd zijn met de ontneming van de tweede woonplaats van de vijf klassieke planeten, maar bovenal de gelijkenis van de planeten met deze karakters. Deze relatie is opnieuw duidelijk in de astrologische literatuur, in mindere mate dan bij haar eerste domicilie. Om die reden kunnen we inderdaad spreken van een tweede domicilie. Dat vijf van de klassieke planeten, zoals bijvoorbeeld Jupiter tot Vissen of Mars tot Schorpioen, een secundaire woonplaats hebben, is duidelijk. Dat betekent echter ook dat de nieuwe planeten een tweede woonplaats hebben; Uranus naar de Steenbok, Neptunus naar Boogschutter, Pluto de Ram, de vrouwelijke Venus (Faunus) naar Weegschaal en de vrouwelijke Mercurius (Iustitia) naar Tweelingen.
Dit lost eindelijk het probleem op met de oude en nieuwe heersers (Saturnus - Uranus Waterman, Jupiter - Neptunusvis en Mars - Pluto Schorpioen)
Met betrekking tot de lichten van het leven (maan - zon), zijn er enkele gerechtvaardigde twijfels over een dergelijke uitwisseling. Astrologen waren er bijvoorbeeld altijd van overtuigd dat Jupiter, bij wijze van Vissen, een woonplaats had, maar niet dat de Maan er een had bij wijze van Leeuw. Dit zou betekenen dat de Maan in Kreeft een eerste en een tweede woonplaats heeft. Hetzelfde geldt voor de zon in Vissen. Het tweede domicilie is dus niet afgestemd op dezelfde perfectie als het eerste domicilie.
De tweede woonplaats is de op een na belangrijkste waardigheid van de planeten. Hier zijn er de op een na meeste overeenkomsten tussen de planeten en de sterrenbeelden. Deze regeling ontstond in 1974.
Men kende al zeven toewijzingen (Venus - Stier, Maan - Kreeft, Zon - Leeuw, Mercurius - Maagd, Mars - Schorpioen, Saturnus - Waterman, Jupiter - Vissen) in de klassieke astrologie. Vijf toewijzingen (Uranus - Steenbok, Neptunus - Boogschutter, Pluto - Ram, Faunus - Weegschaal, Iustitia - Tweelingen) zijn nieuw. In de tegenborden kan men de tweede ballingschap vinden.